Kalium
Een vergelijking met natrium
Kalium heeft veel overeenkomsten met natrium. In gesteenten komen ze op vergelijkbare wijze en ook in vergelijkbare hoeveelheden voor. Kalium- en natriumverbindingen kunnen beide met water en koolzuur verbindingen aangaan.
Een belangrijk verschil tussen beide is het voorkomen in zeewater. Het natriumgehalte is veel hoger dan het kaliumgehalte. Ook in bloed is veel meer natrium dan kalium aanwezig. Daar waar veel water is, is relatief minder kalium aanwezig.
Puur kalium is als metaal veel actiever dan natrium. Wanneer een stukje kalium doorgesneden wordt is het zilverglanzend en wordt snel wat blauw. Bij natrium is het meer vaalgeel. Werp je een stukje kalium in water dan reageert het zeer heftig. Direct verschijnt er een violet-rose vlam, vaak gevolgd door een knal. Rode vonken schieten door de vlam. Bij natrium is dat heel anders. Natrium beweegt zich rustig door het water met een zacht gesis. Je zou kalium een vuurzoeker en natrium een waterzoeker kunnen noemen. Ook op het gebied van technische toepassingen verschillen beide. Kaliumzouten als kaliumsalpeter en kaliumchloraat zijn onderdeel van buskruit. Hoewel natriumzouten goedkoper zijn worden het toch niet voor kruit gebruikt. Kaliumzouten zijn minder hygroscopisch als natriumzouten.
Het specifieke van kaliumverbindingen in levende organismen wordt heel duidelijk bij vergelijking met natrium. Landplanten nemen veel meer kalium op dan natrium. Kalium is voor de plant heel belangrijk.
Het enige zout dat mens en dier in zuiver minerale vorm opnemen, keukenzout, is een natriumzout. Een kaliumzout dat op deze wijze wordt opgenomen zou giftig zijn. In het vloeibare deel van dier en mens overheersen, zoals we al zagen, de natriumzouten.
Zeewier dat in een natriumrijk milieu leeft, heeft wat betreft zoutgehalte meer overeenkomst met de dieren dan de landplanten. Hun as bestaat grotendeels uit natriumcarbonaat (soda). De as van landplanten bestaat grotendeels uit kaliumcarbonaat (potas).
Heel interessant en veelzeggend is de vergelijking tussen natrium en kalium bij de bloedcirculatie van mens en dier en de stroming in de plant. Het bloed beweegt zich in een snelle, steeds herhaalde kringloop. Deze kringloop is niet volledig gesloten want water en zouten worden voortdurend uitgescheiden en opgenomen. Het bloed circuleert niet alleen, maar gaat naar een centrum en van daar weer weg. Bij de plant stijgt het water in een ritme op. Dat ritme wordt door dag en nacht bepaald en het water is eigenlijk onderweg van de aarde naar de zon. Een klein deel van het water blijft achter en wordt onderdeel van de plant. Het grootste deel stroomt naar de bladeren en gaat in dampvorm over naar de atmosfeer. De zouten blijven in de plant en worden onderdeel van de plantensubstantie. Bij het ouder worden van plant komt er steeds meer zout in de plant. Dit valt op bij de bladeren. Deze hebben hogere zoutgehalten dan de stengel en de wortel. Bij het vallen van het blad scheiden de planten veel zouten af.
Een vergelijking met koolstof
Bij landplanten heb je steeds meer of minder beweeglijke watermassa die door een wand is omsloten. In de plant wordt het water voortdurend opgevangen, ingesloten en voor een deel vastgehouden. Dit insluiten en vasthouden gaat gepaard met een tweede stroom van boven naar beneden die de stoffen bevat waaruit de plant zich opbouwt. Dat zijn vooral producten van de koolzuurassimilatie en andere stoffen die in het blad gevormd worden. Deze stoffen zijn in eerste instantie rond koolstof gegroepeerd. De zouten uit de eerste stroom zijn in hoofdzaak rond kalium gegroepeerd.
We zien een voor kalium kenmerkende stroom. Deze stijgt op uit de aarde en vindt zijn weg in vele richtingen. Ook is er een andere stroom die voor koolstof kenmerkend is. De stroomt naar beneden en deze omhult de opgaande stroom, geeft deze vorm en verstart deze gedeeltelijk. Wanneer het water de overhand krijgt zoals dat in een warm schaduwrijk deel van een waterval het geval is, dan krijgen de planten de neiging overmatig te groeien en te woekeren en krachteloos te worden. Wanneer de van boven komende stroom overheerst, bijvoorbeeld op lichte en droge plaatsen, dan krijgen de planten gedrongen vaste vormen. In de eerste situatie blijft er teveel water in de plant dat te weinig omhult en ingesloten is. In de tweede situatie is er een overmaat aan omhulling en te weinig water. Bij een normale plant is er stevigheid en evenwicht tussen beide stromen. De onderste stroom laat zouten en een deel van het water achter. Hierdoor ontstaat een geconcentreerde oplossing die door de stroom van boven wordt omhult en voor een deel wordt afgesloten.
Het lijkt er op dat de naar boven stromende zouten voor het grootste deel opgelost blijven en de bouwstenen van boven stimuleren om zich te verharden en te verdichten. Ze gaan een beetje richting het minerale.
Ook in het menselijk lichaam is kalium meer ingesloten dan natrium. Kalium zit vooral binnen in de cellen en natrium in de vloeistoffen buiten de cellen.
Bovenstaande tekst is vertaald uit:
Julius, F.H., 1965. Grundlagen einer phanomenologischen Chemie. Verlag freies Geistesleben, Stuttgart. p. 156-158.